Levenslang, was het oordeel toen de hamer van de rechter viel. ‘Een ondenkbare, wraakzuchtige moord, gepleegd door een zieke geest,’ noemde hij het. Er gaat geen dag voorbij dat Vera niet aan die dag denkt. Vandaag, precies 20 jaar geleden, werd ze opgepakt voor de moord op haar echtgenoot, Barry. Vera denkt vaak terug aan wie Barry was, voordat zij hem zijn laatste adem liet uitblazen.
Barry kocht de duurste cadeaus voor Vera, bracht haar op luxueuze trips en bedreef de liefde met haar alsof hij zijn hele leven naar haar had verlangd. Vera gaat zachtjes met haar rechterhand langs haar nek naar haar borst, maar wordt ruw uit haar gedachten gehaald wanneer de bewaker op de deur bonkt.
‘Mavel, aankleden.’
Ze kan maar niet wennen aan de abrupte onderbrekingen van haar zoete herinneringen aan Barry. Vera staat op, werpt een blik in de spiegel en kleedt zich aan. Binnen vijf minuten staat dezelfde bewaker weer voor de deur van haar cel. Het openen van de deur klinkt hard door de gevangenishallen. De bewaker gebaart haar mee te komen.
Terwijl ze door de grijze hallen loopt, hoort ze het gejoel en rumoer van de andere gevangenen, de dagelijkse chaos van een streng bewaakte gevangenis in Marytown. Ze probeert een stoere glimlach op haar gezicht te toveren, maar haar gedachten blijven onrustig. 'Waar gaat ze naartoe?' De angst knaagt aan haar.
Aan het einde van de grijze hal wordt de knalgele deur geopend die leidt naar een wachtkamer. Geen mens te bekennen, geen geluid, alleen haar eigen ademhaling die in de stilte galmt. Vera wordt ruw in een stoel geduwd, waar de bewaker haar zonder een woord achterlaat.
‘Gaan ze mijn cel doorzoeken?’ denkt ze bezorgd. ‘Is dit voor straf? Heeft iemand geklikt?’
Haar gedachten worden abrupt onderbroken door een fel licht dat haar haast verblindt.
‘Is daar iemand?’ vraagt Vera, haar stem trilt van onzekerheid. ‘Mag het licht iets minder fel? Ik zie bijna niks.’
Net wanneer ze haar verzoek wil herhalen, wordt het licht in één klap gedoofd. De duisternis valt als een zware deken over haar heen. Vera hoort voetstappen naderen, langzaam, maar vastberaden. Haar hart slaat een slag over.
‘Hallo, Vera,’ klinkt een stem, zo diep dat het haar ruggengraat doet beven.
Verblind door het felle licht probeert Vera wanhopig een gezicht te onderscheiden in het donker, maar het blijft zwart. Haar hart bonst in haar borstkas.
‘Wie ben je? Wat wil je van me?’ vraagt ze, haar stem klinkt aarzelend en zoekend.
Een korte stilte, dan antwoordt de stem met een knarsende, onheilspellende lach.
‘Niet veel, hoor,’ zegt de stem.
Vera probeert op te staan, maar met een ruk wordt ze teruggeduwd in de stoel. Haar ogen schieten open van angst.
‘Ha ha, Vera, liefje, je kunt pas opstaan wanneer je er klaar voor bent,’ sist de stem, vol minachting.
‘Wie ben JIJ?’ vraagt Vera nu, haar stem sterker, maar haar angst is duidelijk hoorbaar.
Twee ogen zonder witruimte verschijnen in de duisternis. Ze zijn zwart, doordringend, onmenselijk. Vera probeert weg te kijken, maar haar blik wordt gevangen door de ogen, die haar steeds dieper naar binnen trekken. Ze voelt zich als een marionet, gevangen in de greep van iets veel sterker dan zijzelf.
‘Wat je vraagt, zal je krijgen, Veraatje,’ zegt de stem zacht. ‘Ik doe mijn zieltjes graag een genoegen.’
Vera voelt zich zwak, haar ademhaling gaat sneller. Ze probeert zich los te trekken, maar het is alsof haar wilkracht haar in de steek laat.
‘Oke, genoeg,’ zegt ze, haar stem smekend.
De ogen verdwijnen plotseling, alsof ze in de duisternis opgaan. Vera’s adem is zwaar, alsof ze een marathon heeft gelopen. Langzaam begint haar stoere façade af te brokkelen, en verandert ze in een fragiel wezen vol angst. Ze voelt de kilte van de duisternis in haar botten.
‘Wat wil je van me?’ fluistert ze, haar stem nauwelijks hoorbaar.
‘Wat fijn dat je je zo dienstbaar opstelt, Vera.’ De stem klinkt nu vals, een soort genot in de toon die haar de rillingen bezorgt.
‘Hoe kan dit?’ vraagt ze zich af, haar ogen groot van schrik en verwondering.
‘Bewakerrrrrrr! Bewakerrrrrr!’ roept Vera plotseling, hopeloos, als een laatste reddingspoging.
Vera begint onrustig in haar stoel te wiebelen, haar handen trillen. Het is alsof de ruimte om haar heen verdwijnt, de lucht dik wordt van spanning. En dan… een gezicht begint zich langzaam te vormen. Het is langzaam, maar onontkoombaar, alsof het gezicht uit de schaduw zelf oprijst, te dicht bij haar. Het is barry's gezicht. Haar adem stokt.
‘Heb je je Barry gemist, Veraatje?’ klinkt een vertraagde, onheilspellende stem.
‘JIJ BENT DOOD! Zit ik in een nachtmerrie?’ vraagt Vera, haar hart klopt in haar keel van pure paniek.
‘Nachtmerrie? Hou toch op, Vera,’ lacht de stem, nu met een huiveringwekkend plezier. ‘Dat is niks voor mij.’
‘Waar ben ik dan?’ vraagt Vera, haar stem trilt van angst.
‘In de hel, liefje,’ antwoordt de stem, en een grijns verschijnt op het gezicht dat zich voor Vera vormt, breder, monsterlijker dan ooit.
De wereld om haar heen lijkt in te storten. Dan, zonder enige waarschuwing, flikkert het licht plotseling aan, fel en verblindend. Vera wordt ruw uit haar stoel getrokken door de bewaker.
‘Mavel, meekomen,’ zegt hij, zijn stem hol en emotieloos.
Verstikt door wat er zojuist is gebeurd, loopt Vera zonder een woord te uiten mee. Haar knieën knikken onder haar, maar ze dwingt zichzelf om rechtop te blijven, haar blik op de grond gericht. Tranen stromen over haar wangen, haar lichaam is bevroren in angst.
‘Wees u mij genadig,’ roept Vera uit door haar tranen heen, haar stem breekt, als een gebroken echo die de ijzige stilte van de gevangenis vult. Ze vecht er niet meer tegen en valt op haar knieën, haar tranen stromen ongestoord over haar wangen.
Reactie plaatsen
Reacties
Heel mooi geschreven .. kijkt uit naar meer